Astrofotografie, mijn passie 

verschenen in TM-Magazine en het Astro-Bulletin

 

 

Arie Nagel aan het begin van een foto-sessie. Twee zogenoemde Newton-kijkers zijn opgehangen in een vork. De ccd-camera is op de kleinste kijker geplaatst. Het observatorium is op zolder onder een dakkapel gesitueerd.

 

Gevraagd naar mijn hobby antwoord ik: “Het fotograferen van sterren”. Dat levert grote ogen van verbazing op. “Maar, dan heb je zeker hele lange telelenzen nodig?” “Ja”, zeg ik, hoopvol een bondgenoot gevonden te hebben na zoveel kennis van zaken. Maar al snel dringt het tot me door dat hij denkt dat ik een van die paparazzi’s ben. Dat lijkt hem heel spannend.  Ik moet hem teleurstellen. Maar wie fotografeert er nu toch sterren aan de hemel? Temeer omdat er al de prachtigste foto’s door beroepsastronomen zijn gemaakt. Maar, als u naar Parijs gaat, fotografeert u dan niet – nog eens een keer - de Eiffel-toren? Nou dan! Dat zelfgemaakte kiekje zegt u waarschijnlijk meer dan een mooie ansichtkaart. En passant neemt u als bonus nog een tros Japanners met kanariegeel gekleurde petjes mee. Die staan ook al niet op die keurige ansicht ...

 

Ik kan me nog goed herinneren hoe de hobby begon. Op 13-jarige leeftijd zag ik een sterrenkaartje in de krant. ’s Avonds ging ik dit vergelijken met de sterrenhemel, die destijds veel donkerder was dan tegenwoordig. Bovendien staat je pupil op die leeftijd veel wijder open dan op oudere leeftijd, tot zo’n 8 mm in totale duisternis. Dat is heel wat meer dan de enkele mm op latere leeftijd. Dat scheelt pakweg een factor 10 aan sterren. Dit is het verschil van het bekijken van de sterrenhemel vanuit het centrum van Eindhoven en het platteland! Later prutste ik een kijkertje in elkaar, maar met het klimmen der jaren verwaterde de belangstelling. Totdat ik - tijdens mijn studie bedrijfskunde - door artikeltjes van andere amateurs weer ‘de geest’ kreeg, een nieuwe kijker bouwde en mijn eerste schreden op het gebied van de fotografie zette. Het voordeel van fotograferen boven visueel waarnemen is namelijk dat je het licht kunt accumuleren. Dit accumuleren gaat goed totdat de achtergrond roet in het eten gooit. Die achtergrond is in Eindhoven door de toenemende verlichting en vervuiling alleen maar helderder geworden. Zo helder dat aan visuele en fotografische waarneming geen lol meer te beleven is. En het alternatief: verhuizen naar een donkere plek, stuitte op bezwaren van mijn vrouw.

De komst van voor de astrofotografie gespecialiseerde digitale cameras maakt echter dat je ook in de stad weer goed aan de slag kunt. Dit heeft een aantal oorzaken: zo’n diepgekoelde camera heeft een zeer goede signaal-ruisverhouding, een zeer groot dynamisch bereik en een lineair verband tussen opnametijd en beeldopbouw. Deze lineariteit van ccd-chips zorgt ervoor dat je het beeld netjes kunt corrigeren voor wat betreft de achtergrond, warmtebronnen, kosmische straling en storingen tengevolge van het electrische circuit in de camera. Bovendien kun je de beelden zonder problemen optellen. Je maakt dan meerdere korte opnamen tegen de grens van de achtergrondruis, trekt deze achtergrondruis eraf en telt vervolgens de beelden op. Weg achtergrondruis!

Met de komst van de digitale fotografie en de beeldbewerking op een computer is het dus nu allemaal veel beter te doen. Niet dat de digitale bewerking eenvoudiger is dan het donkere-kamer-werk, integendeel! Maar het is wel zo comfortabel om achter je computer het beeld te kunnen bewerken. Je kunt ook veel meer met de digitale technieken dan in de donkere kamer; het lijkt soms net toveren. Het principe is eenvoudig: gedeelten met een grote signaal-ruis-verhouding dien je te versterken en gedeelten met ruis te onderdrukken. Maar de uitvoering met behulp van speciale software is vaak moeilijk en tijdrovend. Kost de opname van een beeld minuten tot uren, de beeldbewerking duurt vaak veel langer. Zo kostte mij bijvoorbeeld de opname de asteroïde die in januari van dit jaar gevaarlijk dicht bij de aarde kwam, een hele nacht en een dag daarna voor de bewerking. Zie mijn web site: http://www.astronomie.be/apn en ga dan naar ‘minor planets’. Het is bij die bewerking vaak zaak de delicate balans te behouden tussen details die er werkelijk zijn en het opkomen van artifacten. Wat het laatste betreft: als de fantasie de overhand krijgt, zijn er de collega’s die je daar graag attent opmaken. Het is zelfs voorgekomen dat iemand een foto van een collega onder zijn naam publiceerde op het net. Die werd keihard terechtgewezen en is in feite zijn geloofwaardigheid nu kwijt. Hoe men dit bedrog ontdekt? Elke foto en elke chip heeft zijn eigen karakteristieken, die voor een beginner niet worden opgemerkt, maar een getraind oog niet ontgaan.

Doordat de apparatuur nogal kostbaar is, enkele (tien)duizenden euros, wordt deze hobby voornamelijk in de rijke landen beoefend. Ik schat dat zich hooguit enkele duizenden in de wereld zich serieus bezighouden met astrofotografie en de top bestaat uit enkele honderden mensen. Ik behoor nog niet tot de absolute top, maar ben al wel opgenomen in een besloten e-berichtenlijst van 35 top-fotografen in de wereld. Daar worden ‘op de pixel’ nauwkeurig de laatste ontwikkelingen op het vakgebied besproken. Dat ik hiervoor gevraagd ben, vind ik een hele eer. Maar wacht maar tot ik ‘groot ben’ en meer tijd heb (de ‘grote vakantie’ is niet langer een angstwekkend perspectief :-) en op een betere plek kan gaan waarnemen!

Het niveau van de hedendaagse topfotografen doet niet langer veel onder voor het niveau van de beroeps. Tja, met de Hubble (de ruimte-telescoop), kunst ...!! Het doel van de beroepsastronomen is ook niet het maken van mooie plaatjes, maar om wetenschappelijke waarnemingen te doen. Bij de amateurs gaat het voornamelijk om de mooie plaatjes. Er zijn er wel die een heuse dwangneurose hebben ontwikkeld om zoveel mogelijk posities van asteroïden, de helderheid van variabele sterren en dergelijke vast te leggen, maar ook dat heeft niets met wetenschap te maken. Slechts bij toeval zijn waarnemingen van amateurs interessant voor de wetenschap. Wat we verder met die plaatjes doen behalve aan elkaar laten zien en bespreken? Niets, helemaal niets! Het is tenslotte hobby en geen werk. Een hobby is alleen bij toeval nuttig voor jezelf, zoals bij diegene die het knutselen aan en in het huis, sporten of beleggen (hoewel) tot hun hobby rekenen. Die voorkeur heb je helaas niet zelf in de hand, het overkomt je. Astrofotografie is wat dat betreft een lastige hobby; het kost het nodige geld, je levert er je nachtrust voor in, je krijgt de pest aan de zomertijd en verlangt naar de lange winternachten, je ontwikkelt - als je niet oppast - een chronische bronchitis, je zit behoorlijk onrustig op een feestje bij een knalheldere hemel en zo meer. Ik zou er maar niet aan beginnen :-)

Ondanks die bezwaren reken ik de astrofotografie tot mijn passie. De combinatie van fascinatie met de opbouw van het heelal (waar ben ik?), het knutsel- en rekenwerk (ik ontwerp en bouw nog veel zaken zelf; jaren geleden schreef ik zelfs mijn eigen software, maar dat is al lang niet meer nodig), de sport om de beste foto’s te maken, het maken van beelden die geen enkele kijker kan laten zien, het uiterste uit beelden halen, genieten van serene rust onder de sterrenhemel en het werken met optiek en electronica maken het tot een uiterst boeiende en veelzijdige hobby.

De hobby is voornamelijk een individuele aangelegenheid. Als ik aan het fotograferen ben, heb ik er geen mensen bij nodig en zeker niet die me de kop gek zeuren over astrologie en buitenaardse wezens of mogelijk nog erger; ongeschoolden die de quantumtheorie nog eens dunnetjes over willen doen, maar dan beter. Ook goed bedoelde adviezen als “kun je niet beter je flits gebruiken?” maken mij niet vrolijk. Altijd ook de standaard vraag: “Hoeveel keer vergroot ie?” waarop geen zinnig antwoord mogelijk is of je moet uitleggen waarom deze vraag onzinnig en waarop ik maar antwoord met “600 maal”. Dat maakt indruk, onterecht want het zegt niets. Nee, dan heb ik meer lol beleefd aan de buurvrouw die topless pleegde te zonnen in de achtertuin en mij een keer wat angstig vroeg: “Als je nu met jouw kijker naar de tuin kijkt, wat zie je dan?” Even kwam de gedachte bij me op om haar met behulp van de lenzenformule uit te leggen dat ik met mijn kijker op die afstand geen scherp beeld kon krijgen, maar ik bedacht vrijwel onmiddellijk dat dat door haar waarschijnlijk zou worden opgevat als een uitvlucht. Immers aan de uitgebreide argumenten en excuses herkennen we de leugenaar. Ik maakte daarop maar met beide handen een wijds gebaar en riep: “Zo’n tepel!” Het stelde haar niet echt gerust. Overigens, collega-amateurs zijn altijd van harte welkom in mijn sterrenwacht. Zo zijn er al enkelen van de TU-gemeenschap bij mij thuis geweest.

Een individuele hobby ja, maar van tijd tot tijd komen die astrofotografen bij elkaar. In 1976 heb ik samen met een vriendje de Nederlandse werkgroep astrofotografie opgericht. Die floreert nog steeds en telt nu in Nederland ruim honderd leden. Bij een bijeenkomst, waar ook altijd Vlamingen aanwezig zijn, worden voordrachten gehouden en eigen werk getoond. Kenmerkend is de humor (vaak zelfspot) tijdens die bijeenkomsten, er wordt wat afgelachen! Al sinds 1980 ben ik redactie-lid van het schitterende blad Zenit (http://www.astro.uu.nl/~wwwzenit/), waar ik samen met een collega belast ben met waarneemtechnieken. Artikelen van mij zijn vertaald in enkele talen, zelfs in het Japans. Tenslotte geef ik sinds kort ook lezingen over ccd-astrofotografie. Maar zo is het beeld wel voldoende duidelijk. Straks gaan ze zich ‘boven’ afvragen of ik met deze hobby nog wel aan werken toekom ... Maar ik kan ze geruststellen: het aantal avonden/nachten dat echt geschikt is voor fotografie, is hooguit twintig per jaar. Dat is wel eens wat anders in Zuid-Frankrijk: daar zijn het er minstens 200 per jaar. Er blijft dus nog wat te dromen ...

 

Arie Nagel